Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Psalmen 139

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] [43] [44] [45] [46] [47] [48] [49] [50] [51] [52] [53] [54] [55] [56] [57] [58] [59] [60] [61] [62] [63] [64] [65] [66] [67] [68] [69] [70] [71] [72] [73] [74] [75] [76] [77] [78] [79] [80] [81] [82] [83] [84] [85] [86] [87] [88] [89] [90] [91] [92] [93] [94] [95] [96] [97] [98] [99] [100] [101] [102] [103] [104] [105] [106] [107] [108] [109] [110] [111] [112] [113] [114] [115] [116] [117] [118] [119] [120] [121] [122] [123] [124] [125] [126] [127] [128] [129] [130] [131] [132] [133] [134] [135] [136] [137] [138] [139] [140] [141] [142] [143] [144] [145] [146] [147] [148] [149] [150]

139:1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. HEERE! Gij doorgrondt en kent mij.

139:2 Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten.

139:3 Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt al mijn wegen gewend.

139:4 Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere! Gij weet het alles.

139:5 Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij.

139:6 De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij.

139:7 Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?

139:8 Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar.

139:9 Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;

139:10 Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.

139:11 Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.

139:12 Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.

139:13 Want Gij bezit mijn nieren; Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt.

139:14 Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel.

139:15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste delen der aarde.

139:16 Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.

139:17 Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen!

139:18 Zoude ik ze tellen? Harer is meer, dan des zands; word ik wakker, zo ben ik nog bij U.

139:19 O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!

139:20 Die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen.

139:21 Zou ik niet haten, HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan?

139:22 Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.

139:23 Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten.

139:24 En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.

 

Created with HTMLCompiler by BibleDatabase