Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 27

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42]

27:1 En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide:

27:2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!

27:3 Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;

27:4 Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!

27:5 Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.

27:6 Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen.

27:7 Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde.

27:8 Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?

27:9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?

27:10 Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?

27:11 Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.

27:12 Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?

27:13 Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen.

27:14 Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.

27:15 Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen.

27:16 Zo hij zilver opgehoopt zal hebben als stof, en kleding bereid als leem;

27:17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen.

27:18 Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een hoeder de hutte maakt.

27:19 Rijk ligt hij neder, en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet.

27:20 Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen.

27:21 De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats.

27:22 En God zal dit over hem werpen, en niet sparen; van Zijn hand zal hij snellijk vlieden.

27:23 Een ieder zal over hem met zijn handen klappen, en over hem fluiten uit zijn plaats.

 

Created with HTMLCompiler by BibleDatabase