Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 21

[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42]

21:1 Maar Job antwoordde en zeide:

21:2 Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.

21:3 Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.

21:4 Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?

21:5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.

21:6 Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat.

21:7 Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen?

21:8 Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen.

21:9 Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op hen niet.

21:10 Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt niet.

21:11 Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen.

21:12 Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels.

21:13 In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf.

21:14 Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.

21:15 Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?

21:16 Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.

21:17 Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn!

21:18 Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;

21:19 Dat God Zijn geweld weglegt voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt;

21:20 Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen!

21:21 Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is?

21:22 Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt?

21:23 Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was;

21:24 Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd.

21:25 De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten.

21:26 Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.

21:27 Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet.

21:28 Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen?

21:29 Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet?

21:30 Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden.

21:31 Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden?

21:32 Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop.

21:33 De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.

21:34 Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is?

 

Created with HTMLCompiler by BibleDatabase